Walk of Fame

Ter compensatie van het gebied dat is opgeofferd aan de Maasvlakte 2 heeft de provincie Zuid-Holland besloten 600 hectare nat natuurgebied aan te leggen in de omgeving van Rotterdam. De keuze is gevallen op de Albrandswaardse polders ten zuiden van de Essendijk in Rhoon. Het gebied, dat aan de Carnisse Grienden grenst, zal grotendeels onder water worden gezet. Het gaat om vier eeuwen oude polders als de Portlandse polder. De 17e eeuwse hoeve Portlandt, een van de mooiste boerderijen in Zuid-Holland, zal als een eiland in het water komen te liggen en niet langer omringd worden door akkers of korenvelden. Door de aanleg van het natuurgebied, vooral bedoeld om recreanten uit Rotterdam te trekken, zal het laatste stuk karakteristiek Zuid-Holland landschap op IJsselmonde verdwijnen. De boeren zullen hun bedrijf niet langer kunnen uitoefenen, alle landbouwgrond zal door de provincie worden opgekocht.

Tegen de plannen wordt door de bevolking van Rhoon, Barendrecht en Poortugaal fel geprotesteerd. Het actiecomité Voor Behoud van de Rhoonse Polders heeft zich verzekerd van de steun van enkele bekende in Rhoon geboren en opgegroeide persoonlijkheden. Alexander Pechthold, lid van de Tweede Kamer en lijsttrekker van D’66, liep in augustus 2009 als eerste de Walk of Fame van de Carnisse Grienden naar de Essendijk over een van de karakteristiekste dijken van het Zuid-Hollands landschap, de Schinkeldijk. Vergezeld door het actiecomité liep schrijver Jan Brokken op zondag 29 november als tweede de Walk of Fame. Jan haalde zich uiteraard direct weer de woede van enkele dorpelingen op de hals. De Christen-Unie liet in een persbericht weten ernstig bezwaar te hebben tegen het tijdstip: als domineeszoon had Jan Brokken toch moeten weten wat de zondagsheiliging inhield. Het nuchtere commentaar van Jan luidde: “Half twee’s middags, dat zou mijn vader prima hebben gevonden. Niemand hield trouwens meer van de Essendijk en de Schinkeldijk dan mijn vader. Over veel van wat ik heb gedaan in mijn leven zal hij ontstemd zijn geweest. Maar niet over dit.”

Het weer zat op die middag van de 29ste november niet mee. Jan Brokken moest hard tegen de wind in praten, maar hij wist zich verstaanbaar te maken en ontroerde de aanwezigen met een prachtig poëtische verklaring:

“Dit land is door onze voorvaderen op het water gewonnen. Dijk na dijk, akker na akker, sloot na sloot vertelt het onze geschiedenis. Wie naar deze platte polders kijkt, kijkt diep in onze ziel. Iedere aantasting van dit landschap maakt iets van onszelf kapot. Dit landschap is de stoffering van mijn romans De provincie en Mijn kleine waanzin en deels ook van De blinde passagiers. Zelfs in het huis van de dichter, de roman over mijn vriendschap met de Russische, naar Nederland gevluchte concertpianist Youri Egorov, komt een passage voor die in deze polders speelt. Die roman heeft weliswaar Amsterdam als voornaamste decor, maar als ik Youri iets van Nederland wil laten zien, neem ik hem mee op een wandeling door de grienden. Ik schrijf dan:

Het was een mooie, warme septemberdag, met veel wind die de witte wolken uiteenjoeg. We maakten een stevige wandeling over de dwars door de grienden aangelegde paden. Als hij even bleef staan, was dat om diep adem te halen en nog eens goed om zich heen te kijken. Eindelijk zag hij weer eens natuur, eindelijk zag hij weer eens water, het brede water van de Oude Maas, dat met een majestueuze bocht om de zuidkant van mijn dorp liep.

“Mooi,” zei hij. “Splendid. Als de Wolga tussen Volzjsk en Kazan.”

Een deel van de grienden was nooit meer ingedamd na de waternood van 1953. Ik vertelde hem over de ramp, over de westerstormen en de dijkdoorbraken die de laaggelegen polders nog steeds bedreigden. Hij wist van niets. Nederland was vlak land voor hem, zo’n beetje als de toendra’s. Dat het westelijke deel drie, vier of vijf meter onder de zeespiegel lag, hoorde hij voor het eerst. Nederland was eigenlijk nooit meer dan een autoweg voor hem geweest, een vierbaansweg waarover Jan, Simon, of zijn impresario hem naar de concertzalen van Utrecht, Arnhem, Groningen, Breda of Maastricht had gebracht, terwijl hij op de achterbank partituren zat te lezen. Nederland had verder voor hem uit het centrum van Amsterdam bestaan en uit Schiphol.

Onwillekeurig moest ik aan een paar regels van Anna Achmatova denken uit Noordelijke elegieën:

Ik ben als een rivier

Door een hard tijdperk omgeleid.

Ik kreeg een ander leven. In een nieuwe bedding.

Loopt nu de stroom, door een nieuw landschap

En ik herken mijn eigen oevers niet.

(Pag. 164 uit In het huis van de dichter)

Ik herken mijn eigen oevers niet.

Dat is het gevaar dat hier dreigt. Dat we onze eigen rivier, onze eigen bedding, ons eigen landschap en onze eigen oevers niet meer herkennen. Het heeft iets absurds, paradoxaals en tragikomisch dat we het ons vertrouwde landschap kapot maken om nieuwe natuur te scheppen. Alsof de oude natuur afgedaan heeft, alsof we de hele boerengeschiedenis en de hele waterschapsgeschiedenis van onze streek aan de laars willen lappen.”

(zie voor meer foto’s extra)